SOLO NAAR DE ORKNEYS

Door Jeroen Groenendijk, augustus 2019

Om allerlei redenen houd ik erg van solozeilen. En om weer andere redenen houd ik erg van zeezeilen. Maar die twee waren nog nooit bij elkaar gekomen. Het moest er dus een keer van komen: een langere solotocht over zee. Het lukte zowaar om de agenda in juli en begin augustus vier weken vrij te maken, en met deze luxe op zak vertrok ik met onze trouwe ‘Swan of Tuonela’, een Contessa 32, via het IJsselmeer en het Wad naar zee. Met als enig reisdoel: het noorden, en als enig persoonlijk doel: te onderzoeken of het bevalt, een paar weken alleen op zee.

Feitelijk begon de tocht met het ronden van de kardinale ton bij de Zuiderhaaks, buiten Den Helder. Noord-vijf, wind tegen tij, een hobbelige start. Bij twee van de drie shipping lanes die ik oversteek maak ik een slagje om de grote scheepvaart ruimte te geven.
In het eerste donker zeil ik door de Deep Water Route, die ongeveer op de grens tussen de Nederlandse en de Engelse wateren ligt. Ten westen daarvan beginnen de grotere olie- en gasvelden met hun talloze platforms en supply vessels. De wind zet ’s nachts goed door en de windvaan stuurt de boot feilloos naar het westnoordwesten. Ik probeer wat hazenslaapjes te doen, maar wil tegelijk alert blijven. De tweede dag neemt de wind wat af, de zon verschijnt en in de middag verwissel ik genua-2 voor nummer 1.
Begin van de avond is het echter helemaal op en met tegenzin start ik de motor. Omdat mijn antieke Autohelm Mark II ter ziele is, is er geen andere keus dan zelf te sturen. Ik klooi wat met touwtjes en elastiek, maar in de golven die nog altijd doorstaan wil de boot niet langer dan een paar minuten koers houden.

Rond half vier ‘s morgens verschijnt de zon met veel spektakel van oranje, geel en rood boven de horizon. Ik ben inmiddels de laatste platforms gepasseerd en nader Flamborough Head – de in zee uitstekende landtong aan de kust van Yorkshire. De stroming is sterk en duwt me naar het zuiden, waardoor het lang duurt voor ik de kust bereik. Het is nevelig, en de lichtval van de opkomende zon speelt spelletjes die me bijna doen geloven dat hier 150 tot 200 meter hoge bergen steil in zee afdalen. Rationeel weet ik dat dit niet kan – dergelijke hoge kusten zijn hier niet te vinden. Misschien is het ook de vermoeidheid van twee nachten zonder slaap. Als de mist optrekt ontwaar ik de witte kliffen van de kust, niet meer dan 40 meter hoog. In het water om me heen tientallen papegaaiduikers, zeekoeten en alken die in deze tijd van het jaar in de krijtrotsen nestelen. Enkele vrachtschepen passeren me, vanuit Hull op weg naar Scandinavië. Ik vaar verder naar het noorden en roep na zo’n 15 mijl de havenmeester van Scarborough op. Die vertelt dat ik enkele uren later, met voldoende hoog water, over de drempel de haven in kan. Een halve mijl buiten de haven gaat het anker uit om dat af te wachten en ik gebruik de tijd voor een rijke lunch.

Scarborough is een levendige badplaats, beetje vergane glorie, met een havenfront dat volledig in beslag wordt genomen door vermaak en vertier: fish ’n chips-kraampjes, casino’s, terrassen, rondvaarten en een heuse kermis. Het beetje chique stadscentrum ligt op een halfuur wandelen, omhoog tegen de heuvels waarop de stad is gebouwd. Op een rotsplateau boven de stad ligt de ruïne van een oud kasteel, van waaraf je een mooi vergezicht rondom hebt.

De dag erna kan ik al vroeg over de drempel naar buiten. De aflandige wind zorgt voor een rustige zee en met een vier Beaufort zeil ik parallel aan de steile kust langs Whitby en Hartlepool naar Sunderland, zo’n 55 mijl. De haven is bij elk getij aan te lopen. Sunderland is een oude industriestad aan de rivier de Wear, die vroeger omzoomd was met nijvere scheepswerven. Die oude glorie is nu verdwenen; her en der getuigen verlaten hellingen en oude kranen nog van het industriële verleden. Ik wandel langs de gebouwen van de technische universiteit, over de hoge brug naar het zuidelijke stadsdeel met fraaie parken en musea. Het Sunderland Museum of Maritime Heritage geeft een aardige impressie van het nautische verleden van de stad.
De volgende ochtend bijtijds weer op pad, wat meer bewolking nu maar een mooie lopende wind, die me langs de kust naar het dorpje Amble brengt. De kust van Northumberland is met zijn glooiende weilanden minder spectaculair dan die van Yorkshire. Om Amble binnen te lopen moet ik eerst Coquet Island ronden en via een smal geultje een eindje de rivier opvaren. Ook nu vertelt ‘port control’ me hoe laat ik de drempel over kan. Precies bij de invaart van de rivier stort een massieve bui zich over me uit – ik kan nog net op tijd mijn zeilkleding aantrekken. ’s Avonds loop ik via het wandelpad langs de Coquet River naar het dorpje Warkworth, waar een groot kasteel de skyline domineert. Het is een laaggelegen gebied en de rietlanden langs de rivier bieden onderdak aan allerlei soorten watervogels, zoals eider- en bergeenden, en volgens een informatiebord komen er ook otters en bevers voor.

Met het uitgaande tij vertrek ik daags erna verder naar het noorden. Naast opvallende ruïnes en kastelen langs de kust – Dunstanburgh Castle, Bamburgh Castle – liggen hier de bekende Farne Islands; een volgelreservaat van 4-5 laaggelegen onbewoonde eilanden die tot zo’n 10 mijl uit de kust liggen. Ik zeil om de eilanden heen en steek op naar het noordwesten. In de middag passeer ik de grens tussen Engeland en Schotland. Er zit veel turbulentie in de lucht, wat duidt op een weersomslag. Eind van de middag loop ik even voor hoogwater de slechts 15 meter brede haveningang van Eyemouth binnen. Op de kades is het feest; ik val met mijn neus in de boter van het jaarlijkse Herring Festival. Volgens de havenmeester is het hoogtepunt de verkiezing van de Herring Queen 2019. De straten van het dorpje zijn versierd met banieren waarop de koninginnen van de voorgaande jaren met foto, naam en jaartal zijn afgebeeld; voor zover ik kan zien gaan ze terug tot 1947. De gevels van hun familiehuizen zijn met vlaggenslingers, ankers en namaakvissen versierd. De volgende dag waait het hard en ik blijf een dag verwaaid in Eyemouth liggen. Ik doe wat reparaties aan de boot en maak een lange en fraaie wandeling over het ‘coastal footpath’ naar St. Abbs. Het is zonnig weer en de verwachtingen voor de komende dagen zien er goed uit.

Bij mijn vertrek uit Eyemouth, ’s morgens even na zes uur, word ik uitgeleide gedaan door twee zeehonden. Net na het hijsen van de zeilen duiken de rug en rugvin van een dolfijn achter de boot op. De zuidwestenwind in de rug neemt snel toe en ik zet een rif in het grootzeil. Bij de ronding van St. Abb’s Head duwt de zuidgaande getijstroom me stevig terug in de wind, die daardoor toeneemt tot een dikke zes. Ik bedenk me te laat dat ik beter wat meer afstand tot de kust had kunnen nemen. Maar uiteindelijk ben ik rond en neemt de wind weer wat af tot een plezierige 4-5, waarmee ik de ingang van de Firth of Forth aanloop. Dit trechtervormige vaarwater vormt de invaart naar Edinburgh. Niet ver van de zuidoever ligt Bass Rock; een 115 meter hoge rotsklomp die de woonplaats vormt van tienduizenden Jan van Genten. Deze schitterende zeevogels, met een spanwijdte van bijna twee meter fors groter dan zilvermeeuwen en ornithologisch eerder verwant aan pelikanen, cirkelen met honderden tegelijk in de thermiek langs de rots omhoog. Ze vangen hun vis door met hoge snelheid het water in te duiken. Ik kruis met rustige wind naar het westen als vlak naast de boot alweer een loodgrijze rug en vin van een dolfijn opduiken. Het dier zwemt onder de boot door en verdwijnt uit het zicht. Van Bass Rock is het nog zo’n 25 mijl tot aan de beroemde Forth Railway Crossing – de rood geschilderde spoorbrug uit 1890 even ten westen van Edinburgh. Omdat de wind uiteindelijk helemaal wegvalt vaar ik er begin van de avond op de motor onderdoor en loop binnen in Port Edgar; een moderne jachthaven dicht bij het charmante dorpje South Queen’s Ferry.

Vanuit de Firth of Forth verder naar het noorden betekent voor pleziervaart een etappe van ruim 100 mijl; er zijn geen redelijke aanloopplaatsen tussen hier en Peterhead. Ik zeil met zonnig weer de Firth of Forth weer uit. De wind is radicaal van richting veranderd en komt nu uit het oosten. Bij het Isle of May, een mijl of vier van de noordoever in de monding van de Firth, neemt de wind toe en botst de uitgaande stroom op de getijstroom langs de kust. Het wordt een nogal wilde tocht tegen de korte, steile golven in en de boot doet haar reputatie van ‘submarine with sails’ aardig eer aan. Ik houd een flinke afstand van de kust. Ter hoogte van Montrose is het donker. ’s Avonds en even na middernacht passeren er stevige onweersbuien; uit voorzorg leg ik alle elektronische apparatuur in het oventje. Tegen twee uur ’s nachts valt de wind langzaam weg en bij zonsopkomst vaar ik op de motor de laatste mijlen naar Peterhead. Dit is een commerciële haven van waaruit naast visserij ook veel scheepvaart voor de boorplatforms plaatsvindt. In een hoekje van de met pieren omsloten baai is een kleine marina aangelegd, onder de hoog oprijzende boegen van de offshore supply vessels. Het is opvallend hoe weinig pleziervaart hier plaatsvindt. In de jachthavens is het uitgesproken rustig, en als ik op zee een jacht tegenkom kan ik spreken van een extreem drukke dag op het water. Ook in Peterhead zijn er weinig passanten; ik lig er met niet meer dan een Deens, een Frans en een Pools jacht, wat gezien de strategisch belangrijke ligging van deze haven toch opmerkelijk is. Enfin – misschien moet het seizoen hier nog beginnen.

Het aantal vrije dagen begint te slinken en ik overweeg wat te doen. In een wat recalcitrante bui besluit ik alsnog door te gaan voor een laatste etappe naar het noorden. De Orkney-eilanden liggen op zo’n 120 mijl van hier – opnieuw een dag en een nacht. Dat lijkt me een mooie finale van deze solozeiltocht. Het weer ziet er redelijk uit – weliswaar kans op mistbanken, maar met een mooi lopende oostenwind die ook ’s nachts lijkt te gaan doorzetten. Het wordt een prachtige zeildag met volop zon, een schitterende zonsondergang en een door de bijna volle maan beschenen zee. Later in de nacht komt inderdaad de mist opzetten, en ik ben opnieuw blij met mijn nieuwe plottertje en de AIS-ontvanger. Net na zonsopkomst ontwaar ik de eerste eilanden van de Orkneys – grijze en verlaten steenmassa’s met steile kliffen. Ik zeil tussen de eilanden door, geniet opnieuw van de vele zeevogels, en begin van de middag leg ik aan in Kirkwall, de hoofd’stad’ (8.000 inwoners) van de eilandengroep. Het is een vriendelijk plaatsje dat leeft van wat visserij, scheepsreparatie en –onderhoud en toerisme. Het weer verandert razendsnel op deze hoogte; eind van de middag maakt de stralende zon binnen een halfuur plaats voor dichte mist die het zicht op de omliggende heuvels en zelfs de huizen langs de kade doet verdwijnen.

Ik moet nu wat tempo maken om terug te keren naar Nederland, en ik besluit dat te doen door twee lange etappes van elk drie dagen (en dus twee nachten). Met het uitgaande tij vertrek ik de volgende ochtend om 05.00 uur uit de haven. De mist is deels opgelost maar hangt hier en daar nog tussen de eilanden; een mystieke sfeer. Op het smalste deel kom ik het enorme cruiseschip ‘Viking Star’ tegen, dat vanuit Bergen (N) via de eilanden naar Londen gaat. Eenmaal op open zee zit ik binnen het uur in potdichte mist met een zicht van niet meer dan 50 meter. Gelukkig blijft de wind redelijk doorstaan, waardoor we met 4-5 knopen naar het zuiden kachelen. Tegen vier uur ’s middags lost de mist op en keert de zon terug. s’ Nachts moet ik voor de kust bij Dunbar een slag naar het oosten maken om Rattray Head te ronden. Van daar af zeil ik in een rechte lijn naar de Farne Islands, waarbij ik zo’n 40 mijl uit de kust blijf. Terwijl de boot op de windvaan met een windje drie zijn mijlen aflegt val ik in de kuip achter de buiskap in slaap. Rond half twee schrik ik wakker; het is aardedonker, de wind blijkt te zijn toegenomen tot bijna zes Beaufort en de boot sleurt met teveel zeil door de golven. Terwijl ik de situatie bekijk klinkt een harde knal en schiet de giek omhoog – de neerhaler is kaduuk. Ik haak mijn lifeline vast een haal het grootzeil naar beneden. Op de genua-2 maken we nog altijd ruim 6 knopen vaart. Bij het eerste ochtendlicht, tegen vier uur, zie ik de loodgrijze zee met her en der brekers om ons heen. De wind zet de rest van de dag door, maar wordt zodra het tij mee gaat staan iets minder sterk. Begin van de avond loop ik Sunderland aan, waar ik op de heenreis ook al ben geweest. Net op dat moment beperkt een van achter inkomende bui het zicht; de plotter geeft informatie die ik niet kan rijmen met mijn eigen waarneming en ik besluit eigenwijs af te sturen op de vuurtoren van de haveningang. Op het allerlaatste moment merk ik dat ik de verkeerde vuurtoren voor ogen heb, en bezig ben in volle vaart op een ondiepte voor de boulevard te lopen. Achter me zie ik nu de juiste vuurtoren. Ik maak rechtsomkeert en weet nog net een stranding te voorkomen. Lesson learned: wantrouw niet te snel je apparatuur en wees niet eigengereid, zeker niet als je twee nachten vrijwel niet hebt geslapen…

Maar all’s well that ends well, en na een flinke nacht slapen vertrek ik de volgende ochtend monter vanuit Sunderland voor de laatste etappe naar IJmuiden, zo’n 260 mijl. Opnieuw rustig zomerweer met een oost- tot zuidoostenwind tussen 2 en 4 Beaufort. De eerste dag en nacht volgen we op afstand nog grotendeels de Engelse kust, maar daarna buigt deze naar het zuiden af. De tweede nacht zeil ik tussen de boorplatforms door, doorkruis zonder veel problemen de shipping lanes en bereik begin van de derde nacht zonder noemenswaardige incidenten de pieren van IJmuiden. Einde van een prachtige ervaring.

Totaal afgelegde afstand: bijna 1.400 mijl. Totaal aantal gezeilde dagen: 16, waarvan 8 ’s nachts doorgezeild.

De voordehand liggende vraag is natuurlijk: hoe was het? Het misschien minder voordehand liggende antwoord is: geweldig, al zal zo’n lange periode alleen niet iedereen aanspreken. Solozeilen doe je natuurlijk niet voor de gezelligheid, maar de ervaringen die je opdoet maken een veel diepere indruk dan bij het zeilen met bemanning. Solozeilen op zee is ook de ultieme beleving van vrijheid: buiten bereik van de meeste communicatiekanalen ben je volledig op jezelf teruggeworpen, maar beleef je ook alle ruimte om je dagen helemaal naar eigen inzichten in te richten. Het geeft ook een soort harmonie met de natuur – van de dolfijnen en vogels om je heen, de afhankelijkheid van wind en water, tot de duizenden hemellichamen die zonder lichtvervuiling ’s nachts te zien zijn. Misschien is het wel die romantiek die dit soort tochten bijzonder maakt. Hoe dan ook is deze ervaring aanleiding om de kaart erbij te pakken en te zien welke nieuwe bestemmingen in het verschiet zouden kunnen liggen…